Naast het heerlijke weer, de vriendelijke bevolking en de prachtige omgeving staat het eiland Rhodos bekend om de Kolossus van Rhodos. Volgens de overlevering stond dit kolossale bronzen beeld wijdbeens over de haveningang van Rhodos en keek het uit over de Egeïsche Zee. De Kolossus van Rhodos was 33 meter groot en geldt als één van de zeven wereldwonderen van de klassieke oudheid. Er zijn echter nooit harde bewijzen gevonden voor het bestaan van dit beeld.
Geschiedenis
Toen Alexander de Grote in 323 voor Christus overleed was zijn opvolging niet geregeld. Dit was natuurlijk genoeg reden voor schermutselingen. Tijdens de gevechten had Rhodos zich geallieerd met Ptolemaeus die Egypte had ingenomen. Dit was niet naar de zin van Antigonos die zijn zoon Demetrios met een groot leger naar het eiland stuurde. Demetrios belegerde het eiland vanaf de zee, maar toen na een jaar een Egyptische vloot op kwam zetten koos hij eieren voor zijn geld en sloot een vredesverdrag met Rhodos. De bevolking van het eiland besloot dat er een monument moest komen ter herinnering aan de zege over Demetrios en als dank aan de God Helios. Dit monument zou de Kolossus van Rhodos worden. Het beeld werd gebouwd tussen 305 en 292 voor Christus. Over de bouw van de Kolossus is geen enkele eigentijdse beschrijving gevonden. De enige tekst die een korte beschrijving over de bouw geeft stamt uit de 5de eeuw na Christus. Volgens deze beschrijving zou het beeld uit een ijzeren raamwerk bestaan dat ter plekke in brons werd gegoten. Om de hoogte in te kunnen werken werd een aarden berg naast de Kolossus aangelegd die meegroeide met het beeld.
Verwoesting
Er zijn verschillende bronnen over de verwoesting van het beeld die het allemaal eens zijn over de wijze waarop het beeld werd verwoest, namelijk door een aardbeving. Het beeld zou bij de knieën zijn afgebroken en in zee zijn gestort. Er waren plannen om het beeld te herbouwen. Voordat men hiermee startte werd het Orakel van Delphi geraadpleegd die herbouw afraadde. De brokstukken zouden ruim 900 jaar zijn blijven liggen tot de Arabieren de brokken meenamen en deze doorverkochten aan Joodse handelaren.